Multatuli-lezing 2024 – Frénk van der Linden

WOORDENWEDLOOP

In het Nederland van nu woedt een woordenwedloop. Het klinkt bijna net zo onheilspellend als een wapenwedloop, en dat IS het ook. Als journalist en schrijver wil ik daar graag bij stilstaan.

Maar ik begin bij mijn opa, Dorus. Hij was wat je noemt een harde. Ook voor zichzelf. Toen hij als opperbaas van ons familiale transportbedrijf in Hillegom uit de cabine van een vrachtwagen sprong, bleef hij met zijn trouwring aan een scharnier hangen, en scheurde zijn vinger af. Dorus wilde niet direct naar het ziekenhuis. ‘Geen gezeik, eerst moet die truck volgeladen zijn’, zei hij.

In de Tweede Wereldoorlog was hij de Duitsers te slim af, vertelde mijn vader Jan op een dag. ‘De Wehrmacht kwam op een avond één van onze vrachtwagens vorderen, Frénk. Jouw grootvader Dorus gaf de soldaten de sleuteltjes en zei dat truck op de kade van de haven stond. En dat ze er lekker hun gang mee konden gaan.’

Trots voegde mijn pa eraan toe dat de Duitse militairen een paar minuten later een vrachtwagen aantroffen waar geen enkel wiel meer onder zat. Twee dagen eerder was Dorus getipt dat de Wehrmacht de truck zou komen opeisen. Hij had de wielen verwijderd en in de duinen bij zee onder het zand gespit.

De Tweede Wereldoorlog bestaat uit ontelbare individuele geschiedenissen. Ook het nu is een gecompliceerd weefsel van mensen en hun persoonlijke verhalen. Ik vind het nog steeds moeilijk, een samenhangend verhaal vertellen. Net als ieder ander mens worstel ik met allerlei driften, loop ik dagelijks rond met een cocktail aan gevoelens, en ontwikkel ik voortdurend gedachten. Iedereen kent de sensatie dat het niet lukt goed uit je woorden te komen. Nee, beter: je woorden komen niet goed uit jou. 

Taal mag dan geen appeltje-eitje zijn, het is een groot geschenk. Mijn meest dierbare uitdrukking is: mensen moeten op verhaal komen. Dat verhaal is opgetrokken uit lettertekens, lettergrepen, woorden. Taal stelt ons bij uitstek in staat om te communiceren, om gedachten en gevoelens uit te wisselen, om meningen uit te dragen, elkaar te bereiken. Taal is contact. Taal kan onderling begrip vergroten. Kán.

Maar ik heb het gevoel dat we leven in een tijd van taalmisbruik. Wanneer het over vluchtelingen gaat, wordt zonder blikken of blozen gesproken over ‘een tsunami van asielzoekers en illegalen’, waardoor onze woonplaatsen veranderen in – aanhalingstekens – ‘bezet gebied’. Vluchtelingen worden weggezet als ‘hyena’s en verkrachters’. Ernstige, onverdedigbare en strafbare straatrellen waarvan joodse mensen het slachtoffer worden, worden al snel pogroms genoemd. De daders krijgen niet zelden het etiket ’terroristen’.

Zelfs in ons kabinet kan taal worden gebruikt die een bewindspersoon te ver gaat – waardoor zij opstapt. 

Ruwe, verregaande uitspraken dragen een dreiging in zich. Oorlogen beginnen met woorden. Met ophitsing en demonisering. Ook in de aanloop van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust was sprake van verbale ontmenselijking. De ene mens was een superieur geachte Ariër, de ander werd Untermensch genoemd. En met ‘De oplossing van het Joodse vraagstuk’ werd in de praktijk de vernietiging van miljoenen mensen bedoeld. 

Vandaag de dag klinken in toenemende mate discriminerende, racistische en seksistische opmerkingen. In treinen, op pleinen, via social media en in Den Haag.Tegenstanders krijgen het etiket‘heks’, ‘eng mannetje’ of ‘smerige ophitser’ opgeplakt. Het is de straatvechters-taal van populaire politici. Zij maken journalisten uit voor ‘tuig van de richel’. 

Zo komen we bij de hedendaagse woordenwedloop.

Ik zie dat de taalvergiftiging van meerdere kanten wordt gevoed. Vooral door radicaal-rechts, maar net zo goed door columnisten in progressieve kwaliteitskranten. Zij zetten de overtreffende trap in, door extremisten en nationalisten letterlijk te omschrijven als ‘domrechts’, ‘bruinrechts’, ’fascistisch’ en ‘hitleriaans’. Alsof dat dubieuze gedachtengoed in Nederland op één lijn kan worden geplaatst met het moorddadige kwaad van de nazi’s.

Wat over en weer wordt getetterd en geschetterd heeft allerlei vormen. Provocatie. Ophitserij.. Intimidatie. Schoffering. Pesterij. Haatzaaien. De wederzijdse woordenwedloop is pure agressie. Het leidt er in hoog tempo toe dat de drempel naar lichamelijk geweld wordt verlaagd. 

In 1986 ontmoette ik in Arad, aan de rand van de Negev-woestijn de Israëlische schrijver Amoz Oz, socialist en vredesactivist. ‘Schrijvers en journalisten hebben een verantwoordelijkheid’, zei hij. ‘De taal is ons gereedschap, en wij moeten daarover waken. Wij moeten de brandweerbrigade van de taal zijn. Als een schrijver of journalist merkt dat de taal wordt misbruikt of vervuild – vooral politici doen dat – staan wij op en schreeuwen we “brand”.’ 

Amos Oz pleitte voor het betere bluswerk: rust, nuance, terughoudendheid. Ook van de kant van de pers.

Misschien moeten onze media – en dus ook ik – zich zo langzamerhand de vraag stellen in hoeverre zij medeverantwoordelijk zijn voor de verspreiding van het vuur. Interviewers en verslaggevers zijn natuurlijk geen pyromanen. En toch kunnen ze de vlammen onbedoeld hoog laten oplaaien.

Steeds vaker is berichtgeving buiten proportie, steeds vaker zie je chocoladeletters, en ze worden gretig geconsumeerd door het publiek. Redacties weten dat. Zulke artikelen en uitzendingen leveren veel leesclicks op. En geweldige kijk- en luistercijfers. Het is scorebord-journalistiek, al die aandacht voor loze beschuldigingen en kretologie. De talkshows lusten er wel pap van. Maar het maatschappelijke resultaat – en ik moet opnieuw denken aan de uitspraak van Amos Oz over brand – is olie op het vuur.

Het kan nog erger. Vooral op social media. Daar hebben de opgestoken middelvingers inmiddels plaatsgemaakt voor scheldpartijen, verdachtmakingen en bedreigingen. Het is moeilijk te begrijpen waarom politici en andere besluitvormers in die kanalen zo ongeveer alles wordt toegestaan dat elders in de publieke ruimte ongepast, onbeschoft of soms zelfs wettelijk verboden is. Facebook, X, Instagram, enzovoorts: ze varen er financieel wel bij. De woordenwedloop als verdienmodel.

Hoe kunnen we hierop reageren? Wat is wijsheid als het gaat om het indammen van taal die verwondt om het verwonden, taal als wig in onze samenleving?

In Van Dale’s Woordenboek staat achter het lemma ‘taal’: ‘Spraakklanken waarmee je je gedachten en gevoelens kenbaar maakt.’ Zo eenvoudig was het ooit. De woordenwedloop dwingt ons ertoe diep na te denken over de wijze waarop we die oude definitie nieuw leven kunnen inblazen. Wat mensen lang geleden uitvonden om zich te verstaan met elkaar, het woord, verandert hoe langer hoe meer in iets dat ons verdeelt, splijt, versplintert. Met alle historische gevaren van dien. Dat is anno 2024 de tragiek van de taal. 

Ik besef dat dit geen hoopvol verhaal is. Laat ik daarom afsluiten door terug te keren naar mijn vader. In het najaar van 1945, vlak na de oorlog, reed hij met zijn vrachtwagen als jongen van 17 zonder rijbewijs naar Duitsland. Hij vervoerde in een open laadbak negen ton groenten naar een markt. In de buurt van Düsseldorf liet hij zijn truck onbeheerd in de straat staan om een kop koffie te drinken. 

Waarom deed je dat, vroeg ik. Het risico was toch groot dat Duitsers de wortelen, bloemkolen en kroppen sla zouden stelen?

‘Dat was precies mijn bedoeling’, zei pa. ‘Iedereen daar had honger, jongen. Je had dat land moeten zien, alles was platgebombardeerd. Er zat geen leven meer in. Ik gunde ze wel wat. Natuurlijk, de nazi’s waren onze bezetters geweest. Maar weet je, Frénk: niet iedere Duitser was een nazi. Denk erom jongen, wie iets over andere mensen zegt, moet heel goed op zijn woorden letten.’